Thema's: | 1. lente / zomer foto's |
2. wandeling in 1813 | |
3. restanten omwalling | |
4. Napoleontische wallen | |
5. het oude Zanddijk | |
6. bovenlichten | |
7. huisnamen | |
8. straatnamen | |
9. Herplaatsing gedenksteen Kanaal door Walcheren |
De Veerse huisnamen
Jan Midavaine
Huisnamen werden vroeger gegeven omdat er in de steden en dorpen geen straatnaambordjes hingen en de huizen geen nummers hadden. Bezoekers wisten de bewoners dan zo gemakkelijk te vinden. Winkeliers en herbergiers hingen daarnaast ook nog een uithangbord aan de gevel. Zo kon men bij de apotheker een gaper aantreffen en bij de kapper een barbiersstok. De eerste huisnummers in Veere dateren van 1811. De stad was in een aantal wijken verdeeld en per wijk werd genummerd. Door de sloop van veel huizen in de negentiende eeuw vonden er regelmatig omnummeringen plaats. Deze situatie heeft geduurd tot 1963 toen iedere straat zijn eigen huisnummers kreeg. Ook al zien de straatnaambordjes met hun gotische letters er heel oud uit, toch zijn ze pas in 1937 aangebracht.
De oude Veerse huisnamen kunnen we terugvinden in de belastingkohieren en registers van transporten van onroerend goed, die in het Zeeuws Archief worden bewaard. Het merendeel van de nu aanwezige huisnamen stamt uit de zestiende of zeventiende eeuw. Niet iedereen zette een naam op zijn huis. Van de circa 650 huizen in Veere in 1550 was nog geen kwart ervan voorzien. De meeste huisnamen treffen we aan op de Kaai en de Markt. Dat is niet zo verwonderlijk want die behoorden tot de voornaamste straten van de stad.
Soms werd een huisnaam in de loop der tijd veranderd, zoals De vergulde Drynckschoen op de Markt dat we nu kennen als De Kolve. Een enkele maal wijzigde een eigenaar alleen het bijvoeglijk naamwoord, zoals Het vette Vercken op de Kaai dat nu Het gouden Vercken heet.
Omdat de bewoners de huisnamen zelf bedachten, liepen deze zeer uiteen. Sommigen kozen de naam van een bloem (De Goutsbloeme), een vogel (De Pauwe), een vis (De Salm), of een ander dier (De gouden Leeuw). Weer anderen noemden hun huis naar een bijzonder kenmerk ervan (De Caprave), of naar het beroep dat de bewoner uitoefende (De Mutse), terwijl ook de herkomst van sommige bewoners in de naam is terug te vinden (Gorcum). Verder komen we nog namen van patroonheiligen tegen (St. Maerten) en tot slot een aantal namen die in de twintigste eeuw zijn gegeven (De Oude Pastorie).
De Harpe, Kaai 15.
Het klinkt ons als muziek in de oren en het zal er in De
Harpe vroeger vaak vrolijk aan toe zijn gegaan, want voor de reformatie was
dit huis een herberg. Regelmatig bracht de speelman in de gelagzaal zijn
vrolijke deuntjes ten gehore, niet alleen op de harp, maar ook op de luit en de
schalmei. Tot circa 1490 was De Harpe het laatste huis op de Kaai. De
huizen vanaf de Kraanstraat tot aan de Campveerse Toren zijn gebouwd nadat de
stad met een strook grond van ongeveer 100 meter breed was uitgebreid. De
Harpe moet vroeger een voornaam en groot huis zijn geweest, want uit de
belastingkohieren blijkt dat het een waarde had die te vergelijken is met de
huizen Oostenrijck en In den Struys iets verderop. Alle drie zijn
in 1576 getaxeerd op duizend gulden (€ 450).
In de tweede helft van de 16e
eeuw woonde in De Harpe de lakenkoopman Pieter Machielsen. Na zijn
overlijden hertrouwde de weduwe en vertrok naar Dordrecht. Omdat ze verzuimd had
de hypotheek af te lossen, legde het stadsbestuur beslag op het huis en liet het
op 30 augustus 1599 veilen. Koper werd Adriaen Valerius, die controleur van de
convooien en licenten was en kort daarvoor getrouwd met de burgemeestersdochter
Elisabeth Adriaensdr. Muynk. Tot aan zijn dood op 27 januari 1625 woonde
Valerius in dit huis. Hij geniet landelijke bekendheid door het schrijven van de
'Nederlandsche Gedenckclanck'. Een gevelsteen herinnert nog aan dat
deze bijzondere bewoner.
Bordeaux Oxhooft, Kaai 23.
Dit huis is omstreeks 1539 gebouwd op de fundamenten van een
eerder huis en kreeg de naam Sint Christoffel. Omdat deze heilige de
schutspatroon van de reizigers is, weten we dat het een herberg was. In 1574
kocht de chirurgijn Thomas Adriaenssen Karreman het huis en maakte er zijn
woonhuis van. Hij veranderde de naam in De gulden lelie, een naam, die we
in de 20e eeuw weer een tijdlang terug zullen zien. Rond 1620 werd de naam
opnieuw gewijzigd en heette het Bordeaux Oxhooft. Ze doet denken aan een
goede Franse wijn en in de kelder lagen heel wat vaten met deze kostelijke drank
opgeslagen, want opnieuw was het een herberg. Een oxhooft is een inhoudsmaat.
Per plaats kon die verschillen en het Veerse oxhooft stond gelijk aan 222 liter.
Het huis werd in de loop der tijd vergroot door de gang die naar de achterplaats
liep erbij te trekken. De voordeuromlijsting werd uitgevoerd in fraaie rococo-stijl.
In de 18e en begin 19e eeuw bewoonden aristocraten Bordeaux Oxhooft,
waaronder Abraham Dirk de Ligny. Van 1797 tot 1819 was hij predikant in Veere.
Van 1849 tot omstreeks 1915 was Hotel Roland erin gevestigd. Daarna was het het
woonhuis van architect M.J.J. van Beveren. Onder zijn deskundige leiding zijn
veel monumenten in Veere gerestaureerd, waaronder in 1931-1934 het stadhuis.
Tijdens het uitdiepen van de kelder om deze geschikt te maken tot winkelruimte,
stortte het huis in november 2005 bijna in.
In den Struys, Kaai 27.
Het is haast niet meer te lezen, maar naast de vogel op de
gevelsteen staat de tekst In den Struys met onder de vogel het jaartal
1561. Eeuwenlang heeft men gedacht dat de afgebeelde vogel een struisvogel was.
Tot professor A.C. Oudemans in 1909 een bezoek aan Veere bracht en
belangstelling kreeg voor het dier. Voor een struisvogel had het veel te dikke
poten en een roofvogelsnavel. In 1917 verscheen van zijn hand het boek 'Dodo-studiën,
naar aanleiding van de vondst van een gevelsteen met Dodo-beeld van 1561 te Vere'.
Oudemans concludeert dat de vogel een dodo is. Niemand weet waarom deze
uitgestorven vogel is afgebeeld in plaats van een struisvogel. In den Struys is
in 1561 in opdracht van een Schotse wolhandelaar gebouwd op de fundamenten van
een eerder huis. De Schotten hadden van 1530 tot 1795 hun stapelplaats in Veere.
Na een ingrijpende verbouwing in 1771 verving In den Struys het Schotse
Natiehuis uit de Wijngaardstraat en werd het de zetel van de Schotse
conservator. Hij regelde alle zaken die betrekking hadden op de Schotse handel
en sprak ook recht. De Schotten genoten in dit huis vrijdom van accijnzen. Op 23
oktober 1896 kocht de in Parijs wonende Londense miljonair Albert Ochs het huis
voor twaalfhonderd gulden (€ 545). Behalve zijn zomerwoning werd het al
spoedig het centrum voor schilders, kunstcritici en andere interessante lieden
en organiseerde hij er jaarlijks tentoonstellingen.
De Zeeridder, Kaai 63.
Een zeeridder is een fantastisch figuur, half ridder en half vis,
een mannelijke zeemeermin. Dit huis aan de Schotse kaai had vroeger
waarschijnlijk een trapgevel en was drie of vier verdiepingen hoog. Ook weten we
dat er een strooien of rieten dak op lag. Op het eind van de zestiende eeuw
moesten deze op last van het stadsbestuur worden vervangen door harde daken, dus
met pannen of leien. Dit vanwege het brandgevaar dat de vele rieten daken met
zich meebrachten. In die tijd woonde in De Zeeridder de pasteibakker
Pieter Cattendijcke die het huis in 1588 op hypotheek had gekocht. Het
stadsbestuur verplichtte hem voor Bamisse (1 oktober) 1595 zijn huis te hebben
voorzien van een pannendak.
Omdat hij dat niet kon betalen en maar net genoeg
verdiende om zijn gezin te onderhouden, vroeg hij om uitstel. De magistraat gaf
hem een jaar extra tijd, maar dat bleek niet toereikend, want in 1596 vroeg hij
opnieuw uitstel aan. Doch deze keer kreeg hij dat niet. We weten niet wanneer
het nieuwe dak er gekomen is, alleen dat Pieter het huis tien jaar later heeft
verkocht. Rond 1720 kwam de klokgevel in de mode en zal de woning één of twee
verdiepingen lager zijn gemaakt en voorzien van een dergelijke gevel. In 1873
werd De Zeeridder, samen met Het Arbeidershuisken ernaast, gekocht
door Matthijs Thomas, textielhandelaar uit Aardenburg. Hij maakte van beide
één en begon in De Zeeridder een manufacturenwinkeltje dat tot 1969
heeft bestaan.
De Houttuyn, Kaai 77.
Veere was in de late Middeleeuwen een bloeiende handelsstad met
zo'n 3500 inwoners. In totaal waren er 23 gilden en de leden daarvan oefenden
hun beroep uit in werkplaatsen in de stad. Onder hen waren er veel in de
scheepsbouw werkzaam, zoals scheepstimmerlieden, zeilmakers en kompasmakers.
Daarnaast telde de stad een groot aantal huistimmerlieden. Zowel de
scheepstimmerlieden als de huistimmerlieden hadden een terrein waar hun hout
opgeslagen lag. Een dergelijke opslagplaats noemde men een houttuin. Het hout
kwam voornamelijk met schepen uit Dordrecht en werd gelost aan de Houtkade
tegenover dit huis. In 1538 staat De Houttuyn er al en werd bewoond door
de kuiper Cornelis Vrieskens. Halverwege de 16e eeuw was het een herberg. In de
periode daarna hebben er opvallend veel timmerlieden in gewoond. Van 1927 tot
1931 woonde in De Houttuyn de wereldberoemde schrijver en journalist
Hendrik Willem van Loon. Hij schreef meer dan 40 boeken, waarvan hij de meeste
zelf illustreerde. Naar schatting zijn er zo'n zes miljoen exemplaren van
verkocht. Zijn boek 'Lives' speelt zich af in Veere. Hierin
beschrijft hij denkbeeldige ontmoetingen met belangrijke personen uit de
geschiedenis. In de gevel zit een gedenksteen die aan deze markante bewoner
herinnert. In het verleden komen we voor dit huis ook de naam De gouden Leeuw
tegen.
De blauwe Schaille, Kaai 109.
Op Kaai 109 werd in 2007 na een grondige verbouwing de naam De
blauwe Schaille boven de voordeur aangebracht. Het is de naam van een vorig
huis op deze plek. Ze staat vermeld in een koopacte uit 1597 die opgemaakt is
nadat het huis op verzoek van de crediteuren door het stadsbestuur was geveild.
Later komen we vaker de naam De Schalje tegen. Schaliën zijn leien of
dakpannen en waarschijnlijk woonde in dit een huis een dakdekker die deze naam
gaf naar het materiaal waar hij mee werkte. In de Veerse stadsrekening over het
jaar 1501 lezen we hoe 'Pieter die scailgedecker anderhalf hondert blau
scailgen' op het dak van de watermolen legde. De prijs was 16 groten
Vlaams (€ 0,18) per stuk. Misschien woonde deze Pieter wel in dit huis.
In de
zestiende eeuw werden hoe langer hoe meer woonhuizen van een leien- of pannendak
voorzien. Dit was nodig omdat rieten en strooien daken zeer brandbaar waren. De
Veerse brandverordening uit 1565 verbood nieuwe huizen te bouwen met dit soort
bedekking. Op het eind van de zestiende eeuw was op ieder huis een hard dak
verplicht. Eigenaren die weigerden hun dak te vervangen, konden rekenen op een
hoge boete en hun huis werd onbewoonbaar verklaard. Het waren gouden tijden voor
de schaliedekkers. De Schalje is in 1910 in opdracht van schoenmaker J.M.
Sturm gesloopt en vervangen door het huis dat er nu staat. Tijdens de
Watersnoodramp van 1953 liep het flinke schade op.
St. Lucas, Markt 33.
St.-Lucas is de patroon van de schilders, vandaar dat het
schildersgilde vroeger het St.-Lucasgilde werd genoemd. Behalve schilders konden
er ook tekenaars, glazenmakers, beeldhouwers, figuursnijders, tapijtwevers en
borduurwerkers lid van worden. St. Lucas was in de vorige eeuw het
woonhuis van Alfons van Dijck, die deze naam erop heeft laten zetten. De in
Antwerpen geboren en getogen Van Dijck werkte een groot deel van zijn artistiek
leven in en rondom Veere. Reden waarom hij wel de Veerse Vlaming wordt
genoemd. De schilder was opgeleid in Antwerpen door Isidoor Opsomer (1878-1967).
Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog week hij samen met zijn vriend
Reimont Kimpe uit naar Holland. Via Den Haag trok hij naar Amsterdam waar hij
Helena Quiros Lopes leerde kennen, met wij hij op 16 april 1919 trouwde. Na een
kort verblijf in Edam kwam hij datzelfde jaar met Dirk Jan Koets in Veere, waar
hij bij de familie Vaarzon Morel op De Werf onderdak kreeg. Op 16
december 1919 vestigde hij zich voorgoed in het stadje. Zijn oeuvre bestaat uit
Zeeuwse landschappen, stadsgezichten, vissersportretten en stillevens in
naturalistische trant. Behalve in Veere vond hij ook onderwerpen in Westkapelle,
Zoutelande, Ellewoutsdijk en St.-Anna ter Muiden. Voor de Tweede Wereldoorlog
hield hij zich naast schilderen ook bezig met de in- en verkoop van antiek en de
winkel was in de voorkamer van St. Lucas. Van Dijck is op 10 oktober 1979
overleden.
De Swaen, Markt 7.
De Zwaan is in ons land een veel voorkomende naam voor een herberg. De
voormalige herberg "De witte Swaen"op de markt is volgens het jaartal in
de muurankers gebouwd in 1579. Regelmatig nodigde de magistraat er gasten uit,
zoals in 1603 de ambassadeur van Schotland. Rond 1690 kocht notaris Pieter
Hekelbeke dit statige huis en vestigde er zijn kantoor in. Enige tijd later
kreeg hij ook het achterhuis in de Stadhuisstraat in bezit en gaf het de naam Het
Cleyn Swaenken.
Na zijn overlijden kwamen beide huizen in 1729 in handen van
de Schotse koopman Samuel Hawkins en werd De Swaen opnieuw een herberg.
Het huis bleef in Schotse handen totdat Jan Tak, de uitbater van de Campveerse
Toren, er in 1801 eigenaar van werd. Na de Franse Tijd raakte De Swaen door
de economische recessie in verval. De bovenverdieping werd eraf gesloopt
en ten lange leste kwam het in bezit van de gemeente. In 1865 richtten enige
Veerenaren een bewaarschool op en de gemeente bood De Swaen als
onderkomen aan. De kleuterjuffrouw mocht er boven wonen. In 1935 werd de school
weer opgeheven, waarna de gemeente het huis twee jaar later verkocht aan
jonkheer J.C.E. baron van Lynden. Hij liet de gevel aan de hand van oude
gravures weer in zijn oorspronkelijke staat herstellen. Toen hij in 1938 de naam
'Stadsherberg' erop wilde laten zetten, kreeg hij van de gemeente
geen toestemming omdat de Campveerse Toren dit predikaat al honderden jaren
droeg.
De Pinksterblomme, Kraanstraat 2.
De pinksterbloem is het symbool van de vruchtbaarheid en de groeikracht.
Volgens oud gebruik werd in sommige streken het mooiste meisje van het dorp met
bloemen getooid en als koningin door haar speelgenootjes onder gezang en gejuich
rondgeleid.
Later werd hierbij ook geld ingezameld. In Veere werd jaarlijks in
het oktaaf na Pinksteren iedere dag in de Grote Kerk een mis opgedragen. De kerk
was dan versierd met tapijt- en borduurwerken, waarvoor zelfs enige tapijten van
kasteel Zandenburg werden gehaald. De meisjes uit de stad maakten blader- en
bloemkransen die in de kerk werden opgehangen. Als dank daarvoor kregen ze
allerlei lekkernijen en mochten 's avonds bij de muziek van een speelman dansen.
De arbeiders die bij het versieren van de kerk hadden geholpen kregen een
ontbijt op de Campveerse Toren. Op de tweede donderdag na Pinksteren werd een
processie gehouden waarbij de broeders van het Heilig Sacramentsgilde het
Maria-beeld droegen. De leden van dit gilde, dat uit wijntappers bestond,
behoorden tot de aanzienlijksten der stad. Voor de processie bezat het gilde een
kleed van goudlaken dat 28 pond Vlaams (€ 76) had gekost en hun knaap
(loopjongen) was daarbij gekleed in een geelzijden kolder waarop aan weerszijden
een lam, een kelk en een hostie waren geborduurd. Het huis De Pinksterblomme is
rond 1490 gebouwd. De gevelsteen met daarop een vos verwijst naar de naam van de
eigenaar.
Het Godshuis, Kerkstraat 7.
Godshuizen waren liefdadigheidsgestichten waarin ouden-van-dagen, wezen en
zieken werden gehuisvest en verzorgd. In de Middeleeuwen was dit de taak van een
klooster. In die tijd stond aan de Veerseweg even buiten de Zanddijkse Poort het
Clarissenklooster met aan de overzijde een gasthuis. Nadat beide in 1572 door
brand waren verwoest werden de verpleegden overgebracht naar slot Laterdale in
de Wagenaarstraat. In 1578 verhuisden ze naar een huis in de Wijngaardstraat en
in 1594 naar het nieuwe gasthuis in de Warwijksestraat. Tot het personeel
behoorden een vader, een moeder, een schoolmeester en een onderwijzeres. Behalve
lezen en schrijven kregen de weeskinderen ook godsdienstonderricht.
Het
Godshuis is gebouwd in 1819 nadat het gebouw in de Warwijksestraat
bouwvallig was geworden. Tot 1971 bood het onderdak aan de bejaarden en wezen
van Veere en Zanddijk. Het omvatte een recreatie-eetzaal, een kamer voor de
directrice, een ziekenkamer, een keuken, toiletten, badkamer, 4 slaapzalen, 9
kamertjes en enkele dienstvertrekken. Sinds 1781 bestond het bestuur uit 3
regenten en 3 regentessen, gekozen uit de voornaamste burgers van de stad, en
een boekhouder. Omdat het gebouw niet aan de eisen van de Wet op de
Bejaardenoorden voldeed, werd op Zanddijk Nieuw Sandenburgh gebouwd.
Hierheen werden in juni 1971 de laatste bejaarden overgebracht. Van 1976 tot
1998 was de secretarie van de gemeente Veere in Het Godshuis gevestigd.
Het Cromhout, Simon Oomstraat 3.
Een kromhout is een gebogen stuk hout dat voornamelijk in de scheepsbouw werd
gebruikt voor het maken van scheepswant. Na een verbouwing in 2000 gaf de
eigenaar dit huis de naam Het Cromhout naar een huis dat vroeger eveneens
in de Simon Oomstraat heeft gestaan en in het begin van de 19e eeuw is gesloopt.
Het jaartal 1610 is willekeurig gekozen en onjuist, want het is omstreeks 1472
als pakhuis gebouwd. Het bijzondere eraan is, dat het één van de eerste stenen
pakhuizen in Veere was. De opdracht tot de bouw is gegeven door de Schotse
koopman Jan Mol en tot halverwege de
16e eeuw zijn er Schotse producten in
opgeslagen geweest als lood, zalm, schapenvellen en wol. De havenarbeiders reden
met hun karren door de openslaande mendeuren naar binnen, waarna de goederen met
een takel konden worden gelost. Deze hangt aan een balk op de zolder en is nog
steeds aanwezig. Van 1861 tot 1869 was de katoenweverij van de firma Salomonson
in het pakhuis gevestigd. Deze firma had in het land verschillende vestigingen
en minder bedeelden en invalide werknemers werden er te werk gesteld, meestal
door de Armenzorg hiertoe verplicht. In Veere waren zo'n vijfenzestig werknemers
in dienst die vaak onder erbarmelijke omstandigheden hun werk moesten
verrichten. In 1933 liet Evert Ekker (zoon van Lucie van Dam van Isselt) het
pakhuis ombouwen tot woonhuis. Van 1951 tot 1964 woonde in dit huis de bekende
graficus Dirk van Gelder.
Den Caprave, Warwijksestraat 6.
De timmermansbaas Jan Heyndricx noemde in 1595 zijn nieuw gebouwde huis
in de
Warwijksestraat Den Caprave naar de stevige kapconstructie die hij ervoor
had gemaakt. Deze bestond over het algemeen uit vijf balken. Men gebruikte
daarvoor sparren die in onze omgeving 'kercksparren' werden genoemd.
Het woord caprave (kapraaf) is afgeleid van het Duitse rafe, een lange dubbele
spar die in de bouw werd gebruikt. De Nederlanders zullen het woord dachrafe(n)
door de Duitse houtvlotters hebben leren kennen en als dakrave(n) hebben
overgenomen. Heyndricx had maar kort plezier van zijn huis, want twee jaar later
ging hij failliet en moest Den Caprave verkopen. In 1650 werd het huis in
tweeën gesplitst en kreeg de tweede woning de naam De kleene Kaprave.
Rond 1700 zijn ze weer één geheel. Van 1785 tot 1923 woonden in Den Caprave
de molenaars van molen De Koe. Daarnaast bood het huis tot omstreeks 1850
ook onderdak aan de molenaarsknecht en een inwonende dienstmeid. De molen was
een stenen grondzeiler uit 1736 en eigendom van de Domeinraad. Vanaf 1836 was
hij in particuliere handen en in 1878 werd hij gekocht door de molenaar. In
november 1907 brandde hij af, waarna twee jaar later op de fundamenten een
nieuwe stellingmolen werd gebouwd. Het molenaarsgezin verliet in 1923 Den
Caprave nadat Simon van den Hamer op het eind van de Warwijksestraat een
nieuwe woning had laten bouwen.
Den Appelboom, Warwijksestraat 8.
Geen huis in Veere heeft zoveel namen gehad als Den Appelboom in de
Warwijksestraat. In 1603 heette het Middelburgh, in 1686 De Soeten
Inval en in 1776 Botjeszee.
Aan de naam De Soeten Inval laat
het zich gemakkelijk raden welk bedrijf hier gevestigd was. Van de bouw in 1593
tot rond 1800 was het een herberg. Dat het er niet altijd vredelievend aan
toeging blijkt uit een treurig voorval in 1599. Op de morgen van de 16e juni was
de waard met een tweetal gasten aan het dobbelen, waarbij de inzet telkens een
kan bier was. Op een gegeven ogenblik kwamen er twee nieuwe klanten binnen die
ook mee wilden doen. De inzet werd verhoogd en men speelde verder om een kan
wijn. Toen één van hen naar huis ging, ontstond ruzie over de volgorde waarin
men verder zou gaan. Dit liep uit op een scheldpartij, gevolgd door een
worsteling waarbij één van hen met een mes dodelijk werd getroffen. De dader
vluchtte naar de haven en monsterde aan op een schip. Hij werd als schrijver in
dienst genomen. Pas drie jaar later kon hij in Vlissingen worden gearresteerd.
Maar hij had geluk want Prins Maurits verleende hem gratie. In de 19e eeuw werd
het huis als pakhuis gebruikt voor de ertegenover gelegen smederij. In 1989 is
het gesloopt en werden er twee nieuwe woningen voor in de plaats gebouwd. Eén
ervan noemde men Den Appelboom, een naam die in het verleden op
Warwijksestraat 4 heeft gestaan.
Den Eenhoorn, Kapellestraat nr. 5.
Den Eenhoorn
is de oudste huisnaam die we in de Veerse archieven
tegenkomen. Al in 1466 stond deze naam op een huis op de Kaai in het rijtje
oost-dubbele huizen tegenover de Markt. Een eenhoorn is een mytisch dier dat
gewoonlijk voorgesteld wordt als een (wit) paard met een gedraaide hoorn op het
voorhoofd. Dit huis in de Kapellestraat heette vroeger Den Beer en
verschillende burgemeesters zijn er in de loop van de tijd eigenaar van geweest.
Van 1749 tot aan zijn overlijden in 1781 was het van de hervormde predikant
Jacobus Schoesetter. Het kunstenaarsduo Jemmy van Hoboken en Bas van der Veer
hebben de naam Den Eenhoorn bedacht en op het huis laten zetten. Beiden
hielden zich bezig met schilderen en kochten het in 1928. Jemmy geniet
bekendheid door haar illustraties voor het boek Jikkemien van Dignate
Robbertz (pseudoniem voor Johanna Beversluis-Verstraate). In 1946 kochten Flip
en Lucie ten Klooster Den Eenhoorn. Ten Klooster was beeldhouwer en
werkte in die tijd aan de restauratie van het Middelburgse stadhuis. Hiervoor
vervaardigde hij nieuwe spugers, pinakels, wapenstenen en consoles. Ook bij het
herstel en de wederopbouw van de diverse abdijgebouwen was hij intensief
betrokken. Voorbeelden van zijn latere werk zijn het beeld van Frans Naerebout
in Vlissingen en het standbeeld van Willem Beukelszoon op de Markt in Biervliet.
In de voorgevel van Den Eenhoorn zit een fraaie geprofileerde puibalk met
tandlijst.
De Craecke, Oudestraat 13.
Logement
De Craecke is in 2004 geopend en genoemd naar het huis dat
vroeger als laatste aan deze zijde van de straat heeft gestaan. Een kraak is een
vrij groot koopvaardij- of oorlogsschip dat tot het eind van de 17e eeuw in
gebruik is geweest. Veere behoorde in de Middeleeuwen tot de belangrijkste
havensteden van ons land en wordt wel beschouwd als de Europoort van het
Habsburgse Rijk. Er werd handel gedreven met het Oostzeegebied, Frankrijk,
Engeland en Schotland. Na 1550 concentreerden de handelsbetrekkingen zich
voornamelijk op Schotland. Uit een telling in 1651 blijkt dat er dat jaar 41
koopvaardijschepen de stad hadden aangedaan. Het totaal aantal bemanningsleden
bedroeg 480 matrozen en 85 leerjongens. Alle schepen hadden Schotland als
bestemming. Verdwenen huisnamen die aan Veere's scheepvaartverleden herinneren
zijn: De Galleye op de Markt, Het Veerschip op Dort bij de
Campveerse Toren, De drie Bootshaecken, 't Compas en Den
Vischboot op het Oranjeplein, De Harynckbuysse in de Oudestraat en Het
goude Ancker in de Oliemolenstraat. Logement De Craecke is gevestigd
in een voormalige smederij uit 1919. In de twintigste eeuw stonden er ook
smederijen op de Markt en in de Warwijksestraat, waarbij de laatste gericht was
op de landbouw en de andere twee op het onderhoud van de vissersschepen. In de
Middeleeuwen stond voor logement De Craecke een grote waterput.
D' Ouwe Werf, Bastion 2.
Op het lege terrein waar in Veere's glorietijd twee bierbrouwerijen, een
kaatsspel, een zeepfabriek en een aantal voorname woonhuizen stonden, vestigde
Leendert van der Staal in 1871 zijn scheepswerf. Hij kwam uit Middelburg en
moest de werf daar verplaatsen vanwege de aanleg van het Kanaal door Walcheren.
Behalve het woonhuis annex kantoor, dat rond 1965 de naam D' Ouwe Werf kreeg,
liet hij een smederij, een timmermanswerkplaats en een houtloods bouwen. Hij
hield zich voornamelijk bezig met het onderhoud van de in Veere gestationeerde
vissersvloot en heeft slechts twee schepen nieuw gebouwd. Bij de lage waterstand
's winters in de haven kunnen we nog de zaten zien waarop de schepen werden
gebankt. Hierbij werd bij eb de scheepshuid met riet schoon gebrand en
vervolgens afgekrabt en opnieuw geteerd. Na het overlijden van Van der Staal op
31 augustus 1903 kwam er een eind aan het bedrijf. De timmermanswerkplaats is
rond 1919 gesloopt, de houtloods tijdens de Tweede Wereldoorlog en de smederij
eind jaren zestig. In het verleden zijn er in Veere veel scheepswerven geweest,
waarvan de Groote Scheepstimmerwerf (1560-1812) aan de noordzijde van de
stad vlakbij molen De Koe de belangrijkste was. Hier werden grote schepen
gebouwd, onder meer voor de marine. Het laatste schip dat van stapel liep was
het fregatschip ‘De Minerva’ in 1792.
Ter Vere, Kapellestraat 23.
De naam
Ter Vere is in het derde kwart van de vorige eeuw op het huis
gezet en waarschijnlijk wilde de eigenaar ermee aangeven dat dit zijn huis in
Veere was.
Het doet ons ook denken aan een oude naam van de stad, die genoemd is
naar het veer op Campen op Noord-Beveland en in de Middeleeuwen Campveere
heette. Nadat Campen in 1530 door de zee was verzwolgen voer de veerboot op
Kamperland en veranderde de naam in Ter Vere. Na de Franse Tijd werd dit
verkort tot Veere. In 1961 is er een eind gekomen aan deze eeuwenoude
veerdienst. Rond 1735 was Gideon Schoe eigenaar van dit huis. Hij was pachter
van de stadspoorten en zorgde ervoor dat ze op tijd geopend en gesloten werden.
De stad telde toen vijf stadspoorten, waarvan de Warwijkse en de Zanddijkse
Poort aan de landzijde en de Koepoort onder de Campveerse Toren aan de zeezijde
de belangrijkste waren. De sluitingstijden varieerden per seizoen. In de winter
gingen ze al om vijf uur dicht en 's zomers kon je ze tot half negen ongehinderd
passeren. Voordat de poortwachter de poort sloot, luidde hij de poortklok zodat
het publiek nog even de gelegenheid kreeg om erdoor te gaan. Daarna kon de poort
tot tien uur op verzoek worden geopend, doch hiervoor was poortgeld
verschuldigd. Ambtenaren die voor dienstzaken de stad in of uit moesten, de
stadsbode, de gerechtsboden en de lantaarnopsteker waren hiervan vrijgesteld.
Het Rooster, Kapellestraat 25.
In Het (Den) Rooster woonde in 1589 Pieter van Reygersbergh. Behalve
dit huis bezat de familie ook een buitenverblijf in de omgeving van Veere waar
ze in de zomermaanden verbleef. Van Reygersbergh was van 1581 tot aan zijn
overlijden in 1602 burgemeester van Veere, alsmede commies-stapelier en
equipagemeester van Zeeland. Uit zijn tweede huwelijk met Maria Nicolai werd op
7 oktober 1589 in Den Rooster Maria geboren. Zij kreeg landelijke
bekendheid door haar huwelijk met Hugo de Groot.
Onder Leicester werd het gezin
tijdelijk uit Veere verbannen, waardoor Maria noodgedwongen haar opleiding in
Calais ontving. Het huwelijk tussen Maria en Hugo de Groot vond plaats op 2 juli
1608 in de Grote Kerk in Veere en werd ingezegend door de bekende predikant
Gerson Bucerus. Daarna ging het pasgetrouwde stel wonen in Den Haag. Na enkele
jaren verhuisden ze naar Rotterdam en begon de tegenspoed. Hugo de Groot werd om
politieke redenen opgepakt en gevangen gezet op slot Loevestijn, waar Maria hem
gezelschap hield. Op 22 maart 1641 hielp zij hem in een boekenkist te
ontsnappen. Zelf werd zij begin april vrijgelaten waarop zij zich bij haar man
in Parijs voegde. Verschillende malen is ze naar Holland teruggereisd om zijn
belangen te behartigen. Na het overlijden van de Groot in 1645 vestigde ze zich
in Den Haag, waar ze op 14 april 1653 is overleden. Haar correspondentie wordt
beschouwd als een belangrijke cultuur-historische bron.
In d' olymolen, Oliemolenstraat 4
De naam In d' olymolen herinnert ons eraan dat in deze straat twee
oliemolens hebben gestaan. In de jaren vijftig van de vorige eeuw liet dr. mr.
W. Hugenholtz ter herinnering hieraan deze naam op zijn huis aanbrengen.
Hugenholtz, die afkomstig was uit Leiden, was zeer geïnteresseerd in de
geschiedenis van het stadje. Hij is mede-oprichter van de stichting ‘Vrienden
van Veere’, waarvan hij vele jaren voorzitter is geweest. Het rijtje
huizen waarvan In d' olymolen deel uitmaakt is in 1899 als
visserswoninkjes gebouwd. De eerste oliemolen in deze straat, die toen nog de
Oude Suyvelmarkt heette, werd door Adriaen Matthijssen in 1576 gesticht. Omdat
hij dit zonder vergunning had gedaan, werd hij namens het stadsbestuur door een
stadsbode hierop aangesproken. Matthijssen antwoordde dat hij daaraan ‘schijte’
had en met de magistraat niets te maken. Dit leverde hem een flinke
geldboete op, maar de oliemolen mocht blijven staan. Deze paardenmolen stond aan
de zuidzijde van de straat als tweede huis vanaf de Kapellestraat. Toen in 1628
de vraag naar olie een recordhoogte bereikte, werd er nog een tweede naast
gebouwd. Beide gingen in 1645 over in Schotse handen. Negen jaar later zijn ze
ontmanteld en werden er nieuwe woonhuizen voor in de plaats gebouwd. In de 19e
eeuw zijn ze weer gesloopt. Ook in de Wagenaarstraat en aan de Rijkendijk
stonden in het begin van de 17e eeuw oliemolens. De laatste straat noemde men
rond 1625 ook het Oliemolenstraatje.
De drie haringen, Baljuwstraat 1.
De drie haringen is in 1647 samen met nog tien andere
woningen en brouwerij De witte Lelie gebouwd op het terrein van het
voormalige slot Magdalon. Na een verbouwing in 1966 kreeg het deze naam naar een
afgebroken huis in de Wagenaarstraat. Veere en de visserij zijn nauw met elkaar
verbonden. Al in 1290 werden er Veerse vissers in Engelse havens gesignaleerd en
tot 1340 brachten ze regelmatig vis aan in Yarmouth. Het vissersgilde, het St.-Jacobsgilde,
dat rond 1350 is opgericht, is één van de oudste gilden in Veere. Van de
Veerse visserij vormde de haringvisserij het belangrijkste bestanddeel. Rond
1400 kochten Antwerpse viskopers op de Veerse markt hun waren. Door de
uitvinding van het haringkaken werd het mogelijk de haring ook naar dieper in
Europa gelegen markten te exporteren.
In de 16e eeuw telde de stad gemiddeld 90 vissersschepen en werd er vismarkt gehouden naast de Campveerse Toren. In 1558 verzocht het stadsbestuur van Gent de Veerse vroedschap maatregelen te nemen voor een constante levering van vis. In de eeuw erna daalde het aantal schepen tot 45 in 1651 en 12 in 1680. Pas rond 1759, tijdens de zevenjarige oorlog, was er weer een opleving en richtte men een haringrokerij in de Warwijksestraat op. In 1871 werd een deel van de Arnemuidse vloot naar Veere verplaatst. Een definitief eind aan de visserij kwam in 1961 toen het Veerse Gat werd afgesloten en de laatste vissers naar Colijnsplaat vertrokken.
In de Coerenblom, Kaai 57.
Het huis In de Coerenblom heette vroeger Het
Bourgondische Cruyce. In de gevel zit een steen met de tekst: ‘Wie cant
passen dan die het coren doet wassen, in de coerenblom’. Tevens zijn op de
steen de wapens afgebeeld van Veere, Zeeland, Vlissingen en prins Maurits. De
laatste twee omdat de prins markies van Veere en erfheer van Vlissingen was,
steden die vroeger toebehoorden aan de heer van Veere. De twee vensters in de
top zijn voorzien van ontlastingsbogen met verdiepte velden. Het huis is in 1543
in bezit van de dekens van het St.-Clements- of schippersgilde en wordt gehuurd
door Sukerpoorte. In de eeuwen erna zijn er verschillende burgemeesters, een
schout en een gerechtsbode eigenaar van. Totdat de pastorie van de
Nederlands-hervormde kerk op de Markt in gebruik wordt genomen, woont van 1860
tot 1870 ds. Petrus Jan Rienstra erin.
Daarna wordt het huis tot 1905 gebruikt als pastorie van de gereformeerde kerk en achtereenvolgens bewoond door vier predikanten. Van 1918 tot aan zijn overlijden in 1941 biedt In de Coerenblom onderdak aan Frederik Engelbert ten Klooster, een oud Knil-militair, die zich in zijn vrije tijd bezig houdt met tekenen en schilderen. Na zijn overlijden betrekt zijn zoon Philip met zijn gezin het huis. In 1946 koopt de kunstschilder Claire Bonebakker In de Coerenblom en tot haar vertrek naar Mexico in 1957 heeft ze er gewoond en gewerkt.
't Gulden Becken, Kaai 61.
Het huis dat vroeger op deze plek stond was gebouwd in opdracht
van het St.-Josephsgilde waarin de scheepstimmerlieden waren verenigd. In 1543
is het van Jan Franssen, die het verhuurt aan Crijn ‘de scoemaker’.
Tijdens de Allerheiligenvloed in 1570 vergaat het huis, waarna een nieuw wordt
gebouwd. Dit was hoger dan nu. Van 1576 tot 1680 is het in bezit van de bekende
Veerse chirurgijnsfamilie Karreman. Thomas Adriaansen Karreman kocht het in
1576. Twee jaar daarvoor was hij uit Agger in de omgeving van Rilland-Bath naar
Veere gekomen.
Hij gaf het de naam 't Gulden Becken en zal ook naar oud gebruik een bekken als uithangbord aan de gevel hebben gehangen. Als chirurgijn hield hij zich bezig met kleine medische ingrepen, zoals aderlaten, het verwijderen van abcessen en gezwellen, tanden en kiezen trekken en verrichtte hij kleine amputaties. Behalve barbier en chirurgijn was hij in Veere ook deken van het chirurgijnsgilde, heiligegeestmeester (armenzorg) en schepen der stad. Hij woonde in De gulden Lelie (nu Bordeaux Oxhooft) naast Het Lammetje op de Kaai en in het 't Gulden Becken was zijn praktijk gevestigd. In 1917 heeft Leendert Johannes Speelman het huis laten afbreken en deze woning ervoor in de plaats laten bouwen. Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw is de naam erop gezet en heeft de smid het bekken gemaakt dat thans als uithangteken boven de deur hangt.
Het Arbeidershuisken, Kaai 63.
Het Arbeidershuisken was vroeger de verzamelplaats van de
sjouwerlieden van het St.-Jans- ofGodelievensgilde. De arbeiders zorgden voor
het transport van de geloste goederen van de haven naar de pakhuizen in de stad.
Om het werk werd op een perk voor het huisje bij de brug gedobbeld en zij die
het hoogste aantal ogen gooiden werd het werk gegund. In 1549 waren er 16
gildebroeders, in 1552 was dit aantal opgelopen tot 35 en in 1721 telde men 48
broeders, waaronder 3 dekens en 1 gildeknaap (soort manusje van alles). Het
huisje bezat een gevelsteen uit 1649, waarvan nu een replica in de gevel
aanwezig is, en een bel, die geluid werd als er wat te doen was. De bel is
verdwenen. Waarschijnlijk hing hij aan de voorgevel of in een torentje op het
dak. Het huisje stelde niet veel voor.
De voorgevel bestond uit een grote mendeur, een groot kelderluik en daarboven een raam of luik. Verder de gevelsteen, de bel en misschien nog een bovenraampje. De kelder werd waarschijnlijk intensief gebruikt als schaftlokaal. In 1738 besloot het gilde de gevel te vernieuwen en het jaartal werd in de muurankers aangebracht. Na de opheffing van de gilden in 1798 bleef dit gilde als enige nog driekwart eeuw bestaan. Sinds 1870 waren de laatste drie gildebroeders eigenaars van het huis. Drie jaar later koopt Matthijs Thomas het samen met De Zeeridder ernaast en voegt ze samen tot één woning.
Suster Anna, Markt 8.
In 1959 verplaatsten Wil en Wim Abeleven-Labberton hun kunst- en
antiekzaak Suster Anna van de Simon Oomstraat naar de Markt en het huis
dankt daaraan nu zijn huidige naam. Ook het uithangbord kwam mee en hangt nog
steeds aan de gevel. Het huis heeft een bevlogen geschiedenis. Oorspronkelijk
heette het Het wapen van Schotland en werd bewoond door
aristocratenfamilies. In 1829 koopt de gemeente het en verbouwt het tot
stadsschool. De school telt dan 86 leerlingen die in één lokaal les krijgen
van de hoofdonderwijzer Aarnout Westveer. Hij wordt daarbij geassisteerd door
een meergevorderde leerling. In 1834 volgt de aanstelling van een ondermeester
die ook bevoegd is om frans geven.
Wegens geringe belangstelling stopt men in 1843 weer met de franse lessen. In 1846 is het leerlingenaantal opgelopen tot over de 100 en moet ook de 15-jarige zoon van de hoofdonderwijzer helpen. Westveer emigreert in 1854 naar Noord-Amerika en wordt opgevolgd door Marinus de Mol. Het jaar erna wordt de school afgebroken en op dezelfde plaats een nieuwe gebouwd. De grote ramen in de zijgevel van Suster Anna herinneren hier nog aan. De school telt dan 88 leerlingen. Tot het gereedkomen van de openbare lagere school in de Kapellestraat in 1883 blijft de stadsschool in Suster Anna gevestigd. In 1926 koopt Willem Adamse het leegstaande gebouw voor fl. 1505,-- en maakt er een timmermanswerkplaats van.
Bretangne, Markt 19.
Aan de verschillende bouwstijlen van Bretangne (1989) is
duidelijk te zien dat het de plaats inneemt van twee vroegere huizen. Deze
droegen de namen De Pillicaan (links) en Brittangie en zijn
halverwege de 19e eeuw gesloopt. De oudst bekende eigenaar en bewoner van De
Pillicaan is Bouwen Heyne in 1543. Rond 1775 vestigt Pieter van Dura in dit
huis een koper- en blikslagerswinkel. In 1780 vraagt hij het stadsbestuur
octrooi om voor 10 á 12 jaar het alleenrecht te mogen hebben, doch dit wordt
geweigerd. Van 1776 tot 1787 is Van Dura ook eigenaar van brouwerij De
Meyboom in de Wagenaarstraat. Op 12 juli 1806 verkoopt hij De Pillicaan aan
de Middelburgse blikslager Jakob van der Hoeven, die er in 1832 nog eigenaar van
is. In Brittangie woont in 1543 een zekere Jacob, die kramer van beroep
is.
Hij huurt het van Matthijs Croeser, die in de stad nog acht andere huizen bezit. Matthijs heeft het huis waarschijnlijk geërfd van zijn vader Cornelis, die in de kapel van het Heilige Kruis van het viskopersgilde in de Grote Kerk begraven ligt, waar iedere maandag voor hem een mis wordt opgedragen. In 1725 is het huis na het overlijden van dr. Joan Schaar onverkoopbaar. Als het stadsbestuur in januari 1729 de erfgenamen sommeert de huisschatting over de drie voorafgaande jaren te betalen, schenken ze Brittangie aan de stad. In 1904 laat het bestuur van de christelijke lagere school hier een woning voor de hoofdonderwijzer bouwen, die rond 1985 weer is gesloopt.
't Wapen van Mechelen, Warwijksestraat 19.
't Wapen van Mechelen is in 1597 gebouwd in opdracht van Jacob Barents, die schepen in Veere was.
De Warwijksestraat was toen een arbeidersbuurt met veel bedrijfjes die in dienst stonden van de scheepsbouw.
Hieronder bevonden zich een taanhuis, waar de zeilen en
visnetten in een verfstof van run (eikenschors) werden gekookt om ze duurzamer
te maken, houtzagerijen en smederijen. Toen Paulus de Somer het huis op 7 juli
1643 aan Johannis Adriaansen verkocht heette het Crommenhoucke naar een
oude heerlijkheid in de buurt van Biggekerke. De eerste smid die er woonde was
Pieter van der Maas, die het huis op 17 februari 1696 had gekocht. In 1708 kocht
de meestersmid Stoffel Willemse Liere de smederij en ook het schuin ertegenover
gelegen huis waarin een wagenmakerij werd gevestigd.
Sinds die tijd ligt voor de smederij een afgedankte blauwe molensteen waarop de smid een ijzeren band om de wagenwielen kon leggen. Omdat de smederij was ingericht om de landbouw te dienen staat ervoor een travalje waarin de paarden van nieuwe hoefijzers werden voorzien. De travalje is heel bijzonder omdat het paard haaks op de gevel kwam te staan met het hoofd over de halve deur naar binnen. Dit was noodzakelijk omdat de Warwijksestraat hier erg smal is en het verkeer er niet door gehinderd mocht worden. De smederij is tot januari 1962 in bedrijf geweest.